Elf dagen reizen door Israël en de Palestijnse gebieden is een indringende ervaring. Het zet je voortdurend op het andere been, want niets blijkt zo eenvoudig, laat staan eenduidig, als je van tevoren wellicht dacht. Tenzij je afreist met de vooropgezette bedoeling je mening bevestigd te zien natuurlijk. Wij hebben ons best gedaan ons te laten verrassen. Ik deel hier een paar gedachten die bij mij opkwamen.
Ik ben me er zelden zo sterk van bewust geweest hoezeer ‘de werkelijkheid’ in de eerste plaats het verhaal is dat je over de werkelijkheid vertelt. Objectiviteit is onmogelijk: je kiest altijd wat jou het beste uitkomt. In plaats van de pretentie ‘neutraal’ te zijn rest er niets beters dan zo eerlijk mogelijk jouw keuzen te ver(ant)woorden. En om zo eerlijk mogelijk naar iemands verhaal te luisteren kan het helpen om ook te horen wat niet verteld wordt. Of wat anders verteld wordt dan door een ander. Dat levert je dan niet per definitie via een omweggetje alsnog een ‘beter’ inzicht op, maar in elk geval leer je misverstanden herkennen.
Waar je ook maar komt, de geschiedenis barst gewoon uit alle poriën van het land. De Jordaanvallei is deel van dezelfde Syro-Afrikaanse slenk waarin ooit de moderne mens werd geboren. Tussen Mesopotamië en Egypte in is het land al millennia lang bakermat van cultuur en volken. Ik geef toe: ik ben behept met een historische tik, maar ook zonder kun je niet om die berg historie heen.
En bijna vanzelfsprekend passen we daar de ‘bijbelse geschiedenis’ in. We gaan ongemerkt zelfs een stapje verder: de bijbel wordt zelf een geschiedenisboek. Zo worden de verhalen van aartsvaders, uittocht, intocht, richters, koningen, profeten en ballingschap vandaag inderdaad gelezen in het Israëlische onderwijssysteem, als historische bron. De TeNaCH als geschiedenisboek van het Joodse volk van vandaag. Een niet te verwaarlozen aantal christenenen leest trouwens precies net zo en voegt daar meteen de verhalen van Jezus en de apostelen bij als nog meer geschiedenis. En dan met ‘Armageddon’ als definitieve klap op de historische vuurpijl. (Geen zorgen, er ligt een goed voorziene luchtmachtbasis vlak naast de veronderstelde plaats van komend onheil…)
Maar er zit een denkfout in dit verhaal.
De bijbel is geen geschiedenisboek in moderne zin. Want het doet niet aan feitenonderzoek, het zoekt geen historische processen of verklaringen, het verantwoordt geen wetenschappelijke vraagstelling. De bijbel is een geloofsboek met de in eeuwen verzamelde ervaringen van een volk dat als eerste aanvaardde dat God Eén is, de ENE, en dat bevrijding en leven uit de geboden de ene weg naar de toekomst is. Vandaag is dat volk het Joodse volk, in Israël en wereldwijd, en de bijbelse verhalen horen zonder enige twijfel bij het land waar dat volk in 1948 een eigen staat uitriep. Lijkt me een eenvoudig historisch feit. Maar de TeNaCH is nog steeds hetzelfde geloofsboek, geen eigendomsakte of historisch bewijs.
Bijbelse verhalen worden eerst geschiedenis wanneer ze in het concrete leven van mensen van nu tot leven komen. Wanneer ze hen helpen te geloven, te leren en te doen wat in die verhalen tot leven komt als Woord van God. Geschiedenis is niet wat vroeger ooit gebeurde, maar wat wij vandaag doen met dat wat ons is overgeleverd. Zoals Johan Huizinga al schreef: ‘geschiedenis is de culturele vorm waarin een samenleving zich rekenschap geeft van het verleden’. Geloofsverhalen zijn niet zomaar feiten, integendeel. Hun taal is die van de mythe, de poëzie en de metafoor, van het lied dat gezongen en het gebod dat eindeloos bevraagd moet worden.
Natuurlijk zit de bijbel vol met verwijzingen naar plaatsen en gebeurtenissen die ergens in de loop van de geschiedenis zijn te verbinden met dit land. Ook de bijbelse geschiedenis stroomt hier als water uit de rots om zo te zeggen. Maar het is ook een denkfout om van die verhalen meteen maar een bron van historische feiten te maken.
Want historische feiten moeten ook eerlijk als zodanig behandeld worden met de methoden van de huidige historische wetenschap en archeologie. Wie uit de bijbel een chronologie wil afleiden, bijvoorbeeld van de koningen, komt er nooit helemaal uit. Wie de aartsvaders of de uittocht op de tijdlijn wil vastprikken, geraakt in nog troebeler water. Wie archeologische vondsten systematisch met bijbelse verhalen wil verbinden, raakt het spoor vaak bijster. De verbinding tussen het bijbelse volk en het Joodse volk is in de eerste plaats een geloofsband.
Aartsvaders, uittocht en intocht moeten onder het mes van de historicus hun onbetwistbare historische feitelijkheid loslaten. De koningen van het noordelijke rijk blijken historisch veel belangrijker geweest te zijn dan die van Juda en Jeruzalem, maar bovendien bijna allemaal polytheïstisch. Het verhaal van ballingschap – Israël in 722 BCE, Juda in 586 BCE en het hele volk opnieuw in 136 CE – blijkt aanzienlijk gecompliceerder te zijn. Daarentegen komt de alleen in de apocriefe boeken van de Makkabeeën genoemde periode van het Hasmonese koninkrijk (141-37 BCE) en het aansluitende koninkrijk van Herodes de Grote (37-4 BCE) historisch naar voren als fundamenteel voor de vorming van het Joodse volk. Een scherp historicus als Shlomo Sand ontrafelt dat haarfijn en naar mijjn idee ook overtuigend (maar begrijpelijkerwijs ten koste van veel kritiek, want hij morrelt aan de nationale ideologie van Israël).
Dus: wat is echt en wat is waar? Eenvoudige antwoorden zijn er niet. In elk geval geldt nog steeds de oude waarschuwing van Ger Harmsen om altijd beducht te zijn voor ideologische bevangenheid. Voor mij was het land helemaal echt, waren de verhalen eerlijk gemeend, maar is de waarheid vooral dat wat voor mijzelf waarachtig is gebleken. Meer zit er niet in, maar ik vind het meer dan genoeg.