Waarom de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) haar ICT zeer dringend moet transformeren. Daarover gaat dit stuk. Het is niet mijn bedoeling mijn kerk te kijk te zetten, maar wel om mensen wakker te schudden. Want de combinatie kerk en ICT is zeer problematisch, vooral omdat men dat probleem negeert. Dat betekent dat men enerzijds grote risico’s neemt, maar anderzijds grootse kansen mist.
Ik geloof niet dat de kerk het veel erger doet op dit terrein dan heel veel bedrijven en organisaties. Maar de kerk gaat mij aan het hart en ze blijft weer zo angstvallig weifelend aan de kant staan waar dat niet hoeft en waar dat zelfs niet goed is.
Verandering van tijdperk
Wij leven in een verandering van tijdperk (Jan Rotmans) en die verandering wordt gedreven, gedragen en belichaamd door de technologische ICT-revolutie. Globalisatie is synoniem aan internet. Ons dagelijks leven is sterk afhankelijk van data-analyse en algoritmen. Onze leefomgeving wordt bevolkt en beheerst door digitale apparaten en netwerken. De economie is in enkele decennia veranderd in een surveillance capitalism dat gedomineerd wordt door een handvol wereldwijd opererende bedrijven die tot in de haarvaten van de digitale infrastructuur èn de levens van mensen zelf zijn doorgedrongen (Shoshana Zuboff). Maar voor heel dat internet (/of things) geldt vooral dit: ‘local is the frontier of truth at the dawn of our Digital Age’ (Doc Searle). Daar liggen alle kansen en bedreigingen, mogelijkheden en onmogelijkheden.
Wil de PKN in deze wereld als geloofsgemeenschap plaatselijk en landelijk van betekenis kunnen zijn, dan zal zij zonder dralen en zonder terughoudendheid midden in die digitale wereld moeten willen staan. De basis daarvan is heel concreet de eigen ICT-infrastructuur, dus: PC’s en netwerken, websites en media, databeheer en privacy, beveiliging en toegankelijkheid. En dat kan zich uibreiden naar sociale media en mobiele toepassingen. Juist een kerk kan vanuit haar geloof de wereld, inclusief de digitale structuur daarvan, niet aan zichzelf overlaten of vanaf een veilige afstand bezien. Die veilige afstand is er niet, want we zijn al volledig ingebed in die digitale wereld. Hoe organiseren wij het als kerk dan voor onszelf?
Hoe het is
Op dit moment is er in de PKN geen sprake van een weldoordachte of samenhangende omgang met ICT. Er is geen eigen infrastructuur, hoofdzaken als de ledenadministratie zijn uitbesteed aan derden (in dit geval zelfs een Amerikaans bedrijf), ondersteuning voor werkers in het veld of gemeenten is totaal afwezig. Hapsnap worden er zaken ingevoerd, maar totnutoe op een wijze die te veel weerstand oproept. Het kerkelijk emailverkeer in den lande gaat hoofdzakelijk via privé-accounts waarvan de beveiliging nihil genoemd mag worden, terwijl de KNMG bijvoorbeeld artsen verplicht alle mail waarin patiëntengegevens staan te versleutelen. Op het landelijk kantoor van de kerk draait een klassiek Windows-conglomeraat, dat waarschijnlijk redelijk bij de tijd is, maar er is geen inzicht in wat er in plaatselijke gemeenten gebruikt wordt. Of de gebruikers voldoende besef hebben van risico’s en gevaren, of van (on)mogelijkheden, valt ernstig te betwijfelen. Zeggen ‘dat het wel meevalt’ onderstreept slechts de waarheid van de stelling ‘never underestimate the power of denial’.
Deze situatie heeft twee kanten. Enerzijds wordt er maar wat aangerommeld. Ik fungeer nogal eens als helpdesk voor collega’s. Dat levert even aandoenlijke als treurige ervaringen op. Onwetendheid en naïviteit alom, naast regelrechte desinteresse. ‘Ach, ik ben digibeet,’ is het meest gehoorde excuus. Maar wat ik zie van de landelijke kerk is evenzeer een gedateerd gebruik van kantoorstandaards van vroeger. En als we dan toch met social media aan de slag willen, plaatselijk of landelijk, doen we dat weer zo argeloos dat het pijnlijk wordt. Van een enigszins gezonde kritische houding tegenover Google, Facebook, Microsoft, Apple of Amazon is vrijwel geen sprake. Men levert zich gewoon uit want ‘we hebben toch niets te verbergen’. Meer bewustzijn en meer verweer is zeer dringend noodzakelijk, want we kunnen wachten op het eerste grote ongeluk rond beveiliging of privacy, met bijbehorende rechtzaak.
Anderzijds maken we veel te weinig gebruik van wat er mogelijk is. En dan bedoel ik het soort gebruik waar mensen en gemeenschappen beter van worden, niet wat mogelijk is om winst mee te genereren (die toch steevast naar derden gaat). Het tegenwoordige internet, gekoppeld aan de huidige hosting-mogelijkheden, biedt eindeloze kansen om veilig en snel, zowel intern als extern, te communiceren, informatie te delen, eigen toepassingen te bouwen, jezelf te presenteren, bronnen toegankelijk te maken, samen te werken enz. En dat alles is meer dan mogelijk in stabiele en op de gebruiker afgestemde open-source omgevingen. Zonder die open-source zouden Google (met Android) of Amazon niet eens bestaan, want hun hele infrastructuur draait volledig op Linux. De kern van Mac OS is nog steeds het open-source BSD en zelfs Microsoft bekeert zich met Azure tot open-source. IBM was als moeder van alle *NIX-systemen een tijdje het belang van dat opene vergeten, maar komt daar met de recente overname van RedHat weer helemaal op terug. De Europese Unie is, in ieder geval op papier, een groot voorstander van vrije open-source software (aka FOSS) en nationale overheden worden geacht dat na te volgen. Waar Duitsers en Fransen hier al twee decennia geleden voorgingen is nu tenslotte ook de Nederlandse overheid aan die omslag begonnen. Waar blijft de kerk?
Hoe het zou kunnen
Laat ik het concreet houden: een eigen decentrale IT-infrastructuur voor zowel het land als werkers in de wijngaard, opgezet, onderhouden en uitgebouwd door eigen mensen. Vraag het aan een externe deskundige en die zal onmiddellijk beginnen over hoeveel bedrijven en vooral geld je daar wel niet voor nodig hebt. Logisch, want die deskundige moet ervan leven en betaalt zichzelf noodgedwongen al scheel aan licenties en verplichte trainingen. Bovendien is die deskundige hoogstwaarschijnlijk nog helemaal gewend te denken vanuit een centralistisch opgezet en aangestuurd geheel.
Daarom is de eerste eis dat die eigen infrastructuur volledig open-source is en dat die ook volledig wordt begrepen en beheerd door eigen mensen. Geld is voor de kerk het probleem niet, als men het maar wil. Geloof niet wat Microsoft je gaat vertellen over TCO, want per saldo kost dit zeker niet meer, integendeel. En hoe mooi zou het zijn als de kerk ook haar bijdragen, oplossingen en apps deelt met de open-source community?
De tweede eis is dat zo’n infrastructuur op begrijpelijke wijze gebruikt kan worden door digitale brokkenmakers die daarbij het gevoel krijgen toch zelf de keuzes te maken. Geen centraal voorgeschreven software, maar toepassingen die een vraag of behoefte van de gebruiker beantwoorden. Daar zouden zelfs alternatieven kunnen groeien voor de data-mining van ‘sociale’ media als Facebook of WhatsApp. In ieder geval moet er niet centraal een systeem bedacht worden dat vervolgens wordt uitgerold. Vanuit het centrum moet men concreet het land in om de vragen en behoeften goed in kaart te brengen. Daar kan dan centraal een verscheidenheid aan mogelijke oplossingen ontwikkeld worden. Samen met vrijwilligers in het hele land – die heeft de kerk heus meer dan genoeg voor dit doel en ze kan die kring ook zelf actief uitbreiden – kan de toegankelijkheid voor en ondersteuning van gebruikers geregeld worden.
Hoe mooi zou het zijn? Jazeker, maar vooral ook: hoe hoognodig is het! Een digitale hemel op aarde moeten we niet willen, want dat wordt een dictatuur. Maar de kerkelijke ICT moet fundamenteel beter dan die nu is. En rap!