We zitten nu een dikke maand in de maatregelen rond de covid-19-pandemie. Tijd om te reflecteren op wat er is gebeurd, nu gebeurt en gaat gebeuren. Is deze crisis de aanzet tot echte transformatie? Wordt het nooit meer als vroeger? Of gaan we het zo goed mogelijk overleven en dan gewoon weer verder?
N.B. Dit artikel is weliswaar geheel mijn werk, maar komt niet uit de lucht vallen. Het reageert met name ook op interne gesprekken binnen de Utrechtse en noordelijke transitie & transformatiegroepen van voorgangers in de PKN, die onder begeleiding van een transformatiedeskundige al meer dan vijf jaren met dit thema aan het werk zijn.
Welke crisis?
Wat de transformatie nu precies zal zijn, weten we pas – ruimschoots – achteraf. Twee dingen lijken mij in ieder geval nu al blijvend:
- dat we heel snel onze weg moeten gaan vinden met een tot in haar vezels gedigitaliseerde samenleving;
- en dat we de basis van onze economie drastisch moeten herzien, voorbij de vertrouwde patronen van een vrije markt en oneindige kapitaalgroei.
En die twee dingen hebben alles te maken met God.
Wat is de crisis en hoe gaat dat? Je kunt het verhelderen vanuit de antropologie, zoals Jitske Kramer aanstekelijk doet, of vanuit Van Genneps klassieke theorie over de rite de passage, of desnoods vanuit de vijf fasen van rouwverwerking volgens Kübler-Ross. Dat is allemaal verhelderend en Jitske is het meest up-to-date. Maar de kern van elke omgang met een crisis komt neer op dezelfde drieslag: wat laat je achter, wat blijft bij je, wat vind je nieuw?
Wat heb je nodig?
Nog voor het begin van de hele virustoestand was de vraag vanuit het Dienstencentrum van de PKN al: ‘Wat hebben de dominees nodig?’ Tijdens de crisis werd die vraag alleen dringender, maar het bleef stil aan beide einden van de lijn. Want dat was typisch een vraag vanuit een oude oriëntatie: ‘u vraagt, wij leveren’. Maar als alles verandert en bekende kaders of routines niet langer werken, kun je alleen gaandeweg ontdekken wat je nodig hebt. Meestal zal dat niet iets zijn dat past in het oude model van vraag & antwoord of probleem & oplossing. ‘Diensten’ of ‘producten’ passen per definitie niet in een situatie van fundamentele verandering.
Maar goed, wat had ik nodig als voorganger, ook namens mijn gemeente? In de eerste plaats informatie over de covid-19-maatregelen en wat ik daarmee plaatselijk wel of niet moest. Die informatie kwam vertraagd, indirect en vaak niet concreet genoeg. Het zat verstopt in nieuwsbrieven die lang niet iedereen kreeg, en het was in eerste instantie op de PKN-website ook lastig te vinden.
De communicatie paste zich niet aan bij de omstandigheden. Niemand bedacht dat je daarvoor de emailadressen van al die dominees kan gebruiken. Dus belde ik Utrecht voor een snel antwoord van een van de aanbevolen experts. Die zaten natuurlijk thuis te werken, maar even doorverbinden was technisch niet mogelijk. Ik moest eerst een email sturen en dan maar wachten op een belletje. De classis gebruikte wel meteen de email, maar stuurde een ander advies dan Utrecht gaf, wat ook niet hielp.
Wat we vervolgens allemaal en heel snel nodig bleken te hebben was praktische kennis: hoe je kerkdiensten online krijgt, met of zonder beeld; hoe je online, liefst veilig en stabiel, vergadert; hoe je verstandig werkt met berichtenapps; waar social media wel of niet nuttig en veilig voor kunnen zijn; hoe het zit met privacy e.d. Noch plaatselijk noch landelijk hadden we ons daar tevoren in verdiept, uitzonderingen daar gelaten, hoewel alle technologie al minstens een of twee decennia beschikbaar is. Ondersteuning vanuit Utrecht beperkte zich tot verwijzingen naar derden, omdat men zelf een totaal gebrek aan IT-kennis en infrastructuur heeft. Kortom, waar we de boot konden missen, lieten we het niet na.
(Observatie tussen haakjes: in mijn gemeente gingen de diensten meteen via Kerkomroep.nl, maar iedere week met andere technische problemen. We deden het dus gewoon klungelig, maar desalniettemin bleek juist dit plaatselijke de mensen een broodnodig gevoel van verbondenheid te geven en niet zelden raakte het hen meer dan gewone, mooi verlopende, ‘echte’ kerkdiensten, of de technisch perfecte uitzendingen op TV. Zelfs de buren luisterden bij ons mee, omdat men daar zelf niets online had. Techniek is absoluut onmisbaar, maar niet zaligmakend.)
Ook al kan ik middenin de huidige situatie nog niet precies uitmaken welke ‘gouden munten’ ik eruit meeneem, of wat ik nu precies ga achterlaten, een aantal dingen is wel duidelijk. Ik deel de voorlopige conclusies die binnen de transformatiegroep langskwamen:
- laat je leiden door wat nodig is en laat je niet meer dwingen door een vergaderstructuur;
- werk ad hoc en meer digitaal;
- probeer al doende te zien wat die ‘gouden munten’ zijn en houd dat vast;
- durf als predikant voorganger te zijn en werk samen met geestverwanten en dwarsliggers aan de omslag.
Ik zou daar nog een oude wijsheid aan toe kunnen voegen: act local, think global.
Maar nu: wat betekent volgens mij die digitale transformatie? En waarom vind ik een andere economie noodzakelijk?
Digitale transformatie
Ik heb het hier niet over de bedrijfstak die onder dit kopje al decennia lang goed geld verdient aan het slijten van digitale technologie. Ik bedoel het ver gevorderde maatschappelijke proces waardoor iedereen, met of zonder computer of smartphone, met of zonder internet of cloud services, deel is gaan uitmaken van wereldomspannende digitale netwerken en databases. Ook wie niets online doet, zit toch in tientallen databestanden en wordt op vele plaatsen gevolgd door electronische systemen. Zonder het digitale netwerk krijgen we geen cent van de bank, blijven de winkels leeg, gaan het licht of de verwarming niet aan, zitten we zonder water of raken we ons afvalwater niet kwijt. Zelfs de handgeschreven brief komt zonder digitale netwerken niet meer in de bus.
Maar wat daarvan de impact is op onze leefwijze en onze menselijkheid, beginnen we nog maar net te beseffen. In ieder geval is die digitale technologie al lang veel meer dan enkel een hulpmiddel: het is eerder een machtsmiddel en het bepaalt voor een flink deel wie we zijn en hoe we met elkaar omgaan. Aardig voorbeeld, maar bij nader inzien niet zo onschuldig, is het beroemde standaardantwoord ‘Computer says no‘ in de Britse komische TV-serie Little Britain.
Drie aspecten licht ik eruit, omdat die juist nu zich laten gelden:
- het gegeven dat het grootste deel van de mensen altijd verbonden is, via smartphones, tablets, computer, laptop of het groeiend aantal ‘slimme apparaten’, maar vooral ook dat we ons dat vaak niet bewust zijn;
- de voor oudere generaties ooit nog ongedachte mogelijkheden tot communicatie, vooral via social media en berichtenapps, maar vooral ook de enorme omvang van die informatie, de onderlinge verknooptheid en het dwingende ervan;
- het voor gebruikers grotendeels onzichtbare stuwmeer aan data daarachter, die bedrijven en overheden uit deze twee gegevenheden weten te verzamelen en waardoor men steeds beter in staat is individueel gedrag te voorspellen en te sturen.
De eerste twee aspecten werden glashelder dankzij het covid-19-virus. Op slag ging de communicatie per email, per app, per facebook en per telefoon. Ineens ontdekten we het videovergaderen en de online streamingdiensten. Snel werden eigen websites bijgewerkt. Tegelijk vielen zij die daar niet zo handig in waren buiten de boot en bedachten mensen alternatieven als het oude vertrouwde kaartje of kleine manifestaties op straat bij verzorgingstehuizen. We werden ons daardoor ook ervan bewust hoe belangrijk dat fysieke contact is in kerkdiensten en bij pastorale contacten.
Tegelijkertijd ontdekten we wat we digitaal allemaal kunnen èn wat we fysiek en mentaal missen. Het vereist een open oriëntatie om van die ervaring iets zinvols te maken, geen communicatieplan of IT-strategie. Aanwezig zijn, waarnemen en handelen, dat is het denk ik vooral.
Het derde aspect, die onophoudelijke stroom data, bleef vrijwel buiten beeld. De kerk, landelijk en plaatselijk, was er totaal niet op voorbereid. Onbekommerd werden ‘services’ aanbevolen en breed gebruikt die al jarenlang bekend staan om hun slechte beveiliging en of hun schrikbarend gebrek aan respect voor privacy. Wil de kerk echt de digitale transformatie aangaan – ze zal wel moeten – dan is er juist hier nog heel veel werk aan de winkel.
Verder dan het gevaarlijk naïeve ‘ik heb toch niets te verbergen?’ of ‘ze weten toch alles al’ komt menigeen nog niet. Maar de vraag is: ‘Wat dient de menselijkheid en wat juist niet?’ De enige manier om dat uit te vinden is met open ogen en een kritische blik daadwerkelijk in die verandering te stappen. Opnieuw: een open oriëntatie en oog voor de vele verschillende keuzes van mensen.
Voorbij de vrije markt
Het covid-19-virus is uiteraard apolitiek en amoreel. Dat is ook wat de financiële wereld claimt te zijn, getuige Joris Luyendijk, Dit kan niet waar zijn. Het virus trekt zich inderdaad niets aan van politieke grenzen en het treft zonder aanzien des persoons iedereen die er kwetsbaar voor is. Maar voor de bankiers waarmee Luyendijk een jaar lang optrok was dat niet meer dan een plat excuus om botweg te graaien, ten koste van alles en iedereen.
Een virus maakt geen morele afwegingen, maar een mens juist wel, wanneer die tenminste oprecht ‘mens’ wil heten. Een claim van amoraliteit maakt een mens al snel immoreel. In de huidige crisis komt dat ongenadig aan het licht wanneer grote bedrijven als eerste hun hand ophouden bij de overheid, terwijl ze tot vorige week nog hun miljardenwinsten wegsluisden naar Verweggistan, hun aandeelhouders met kunstgrepen verrijkten en exorbitante bonussen toch nog wilden verhogen.
Het wordt nu keihard zichtbaar en dat kan achteraf best eens een kantelpunt blijken te zijn. Want mensen zien daar nu ineens de gevolgen van. Dat hoor ik gewoon in de anderhalve-meter-winkel en de bijna lege kerkbanken en ik lees het in de apps. Mensen zien nu concreet dat de markt niet de middelen redelijk verdeelt, maar erover heerst (en dat het economieboekje ons dus een valse voorstelling van de markt verschaft). Ze zien ook hoe alles een prijs krijgt, maar dat ‘waarde’ een andere grootheid is. Wie weet wordt het een kantelpunt.
Maar transformatie is iets anders dan revolutie of economische hervorming. Hoe kan ik, hoe kan de kerk, hieraan zinvolle ondersteuning bieden? Kritiek op kapitalisme klopt helemaal, maar dat zit nog in de rationele oriëntatie. Hetzelfde geldt voor het bedenken van een alternatieve economie: dat is voor je het weet weer een plan van bovenaf. Tegelijk is het hoogst noodzakelijk dat we die almacht en alomtegenwoordigheid van kapitaal weten te ondermijnen, omdat we nu concreet zien wat dat systeem kost aan mensen en milieu.
Ik denk dat transformatie zit in de kieren, barsten en uithoeken van het geldende systeem. Hoe herken ik die? Hoe help ik eraan mee om die barsten te laten groeien en die uithoeken te laten opbloeien als oases? En tevens: wanneer haak ik aan bij transformatie die al ontstaat en wanneer zit ik stiekem mijn eigen agenda – mijn eigenbelang, mijn meningen en overtuigingen – te promoten?
Het zal te maken hebben met mensen nabij zijn, troost geven en hoop bieden. Dat doe ik nu al weken in een hogere versnelling. Maar dat is op zich niet voldoende, want daarvan hoef je niet te veranderen. De kerk is er niet om troostmeisjes te leveren. Ik denk dat ik het vooral zoek bij de hoop, het onverwoestbare ‘en toch!’ dat weet dat de zaken altijd anders en beter kunnen.
God voorbij de goden
En daar zit dan God. En dat is voor mij absoluut essentieel. Voorbij de – door heidens geloof toegedachte – almachtige en straffende god. Voorbij het nut van een God die ons troost en vergeeft. Voorbij alle godsbewijzen en godgeleerde bouwwerken. Voorbij alle vroomheid waarmee we de ENE alleen maar veilig inkapselen en onszelf excuseren. Voorbij de comfortabele ‘spiritualiteit’ die ons maar niet aan het veranderen kan krijgen. Voorbij ook aan alle praktische plannen die wij zo graag onder het vaandel ‘God’ willen laten marcheren.
In Deze wereld anders stelt Ton Veerkamp uitdagend en zeer goed doordacht, dat ‘God’ een woord is voor de maatschappelijke orde. Dat vond ik op ons leerhuis een eye-opener die me nog steeds een beetje dwars in de keel steekt. Maar het benadrukt dat het bij God en bij de ENE gaat om de mens-naar-zijn-beeld, om de wereld-als-schepping en om de gemeenschap-van-vrede-en-recht. Dat is groter dan alle individuen bij elkaar en dus ja, een maatschappelijke orde in de zin van het Grote Verhaal dat alles bijeenhoudt. In de woorden van het motto van Veerkamps boek: The great stories are the ones you have heard and want to hear again (Arundhati Roy).
Niet langer willen leven als God in Frankrijk of als een pensionado met het Zwitserlevengevoel. Weten dat vrijheid komt met en door de geboden, omdat die God aan het licht brengen in de contouren van een menselijke samenleving die bouwt op gerechtigheid, vrede en heelheid. En dat niet als mooie motto op kerkelijk briefpapier, maar als dagelijkse praktijkoefening op plaatselijk niveau. Kijk, voor zo’n groot verhaal wil ik wel veranderen.