We hebben vakantie en dan trekken we de deur van de kerk achter ons dicht. Daar waren we deze eerste week van juni 2020 zeker aan toe na de ontregelende en intensieve maanden sinds een nieuw virus de wereld heeft ontdekt. Maar helemaal dicht gaat die deur niet dit jaar. Een klusje voor de online kerkdienst kan ik lastig aan een ander overdragen en omdat tentkamperen toch nog niet kan, zitten we in een vakantiehuisje met wifi. Dus het klusje gaat mee op vakantie. En omdat we ook in de vakantie overal struikelen over het C-woord, schrijf ik toch maar een artikel over hoe we als samenleving, maar vooral als kerk, ofwel de PKN, omgaan met die virusuitbraak. Dat zit me namelijk behoorlijk dwars. Beste lezer, ga er even rustig voor zitten, want het wordt een heel verhaal.
Een nieuw virus
In december 2019 dook er in Wuhan, een provinciehoofdstad in oostelijk China met 10 miljoen inwoners, een nieuw virus op. Een slim en gevaarlijk virus dat zich zo muteerde, dat het van dier op mens kon overspringen en zich vervolgens in zelden vertoond tempo rond de aardbol verspreidde. Het hoort thuis in de groep virussen die we ‘corona’ noemen, omdat ze rond de deeltjes met viruseiwit een soort krans hebben. Deze soort luistert naar de poëtische naam SARS-CoV-2 en de ziekte die het veroorzaakt heet COVID-19, maar in de wandelgangen noemt iedereen het Corona. Sinds december leren artsen en onderzoekers bijna dagelijks bij en veel is nog onduidelijk, onzeker of gewoon onbekend. Op dit moment komt het globaal op het volgende neer.
Waar het virus daadwerkelijk actief is, blijkt het zeer besmettelijk. Waarschijnlijk via de lucht, vooral door hoesten en proesten, maar inmiddels denken sommige virologen dat het toch meer via direct contact met huid en slijmvliezen gaat. Kinderen en jongeren blijken weinig vatbaar, ouderen juist des te meer, voornamelijk als ze al een zwakke gezondheid hebben. De leeftijden tussen jong en oud in kunnen pech hebben of juist niet. Van wie besmet raken lijkt 80% er met milde tot matige klachten vanaf te komen, maar van de overige 20% wordt de helft ernstig ziek of overlijdt. Het virus treft relatief weinig mensen, maar wie het echt treft wordt er dus letterlijk doodziek van, met grote kans op overlijden. Wie het wel overleeft houdt hoogstwaarschijnlijk blijvende en ernstige klachten. Er zijn tieners aan overleden en 100-jarigen van genezen. Alles kan. Maar we zitten nog bij lange na niet in een situatie als die van de Spaanse griep, laat staan de pokken- of pestepidemieën uit vroeger eeuwen, waarbij soms een kwart of de helft van een bevolking omkwam. Louter in cijfers halen we in Nederland nu net een flinke griepepidemie, ook al is SARS-CoV-2 zeker niet gewoon maar een griepvirus.
Dan meteen maar de vraag die gelovigen makkelijk omzeilen en ongelovigen als bewijs voor ongeloof aanvoeren: heeft God dit virus gemaakt of laat hij het zomaar toe? Theologisch geformuleerd: hoe kun je een goede schepping rijmen met het kwaad daarin? Dat is de aloude vraag naar de theodicee en die valt binnen de logica van de mens niet op te lossen. Ik vind die vraag ook wat te groot voor een virusuitbraak. Ik zou het volgende zeggen, met o.a. dank aan wat Jonathan Sacks mij leerde.
Ervan uitgaand dat heel de werkelijkheid schepping van God is, moeten mensen aanvaarden dat er in die schepping het nodige blijft verborgen voor hun waarneming of begrip. De Talmoed-geleerde Maimonides legt uit dat er op die manier ruimte komt voor wonderen. Zomaar gebeurt er iets dat indruist tegen de vertrouwde ervaring van wat ‘natuurlijk’ is. Maar al is dat een novum, de mogelijkheid zat al ingeweven in de natuur als Gods schepping en is dus niet ‘bovennatuurlijk’. (Zie ook mijn preek van Paasmorgen – overigens ontdek ik net dat ook kerkvader Augustinus ‘mirakels’ op vergelijkbare wijze uitlegde, nl. als fenomenen die natuurwetten volgen waarvan de mens nog geen kennis heeft – zie De civitate Dei xxi,8.)
Verder denkend kunnen we vaststellen dat alles zowel ten goede als ten kwade kan werken. Goed en kwaad zijn beide deel van de schepping. We moeten leren ze te onderscheiden, maar zuiver scheiden kan bijna nooit. Vanuit het hoge perspectief van God als schepper moet dat te begrijpen zijn, maar de mens begrijpt het niet. Gelukkig niet, want anders zou die alles gewoon stoïcijns over zich heen laten komen. Dan zou niemand meer onrecht of uitbuiting aan de kaak willen stellen en niemand zou zich nog druk maken om een virus. Terwijl precies dat de opdracht van de mens is als medeschepper: maak er wat goeds van! In bekende woorden van rabbi Tarfon (1e eeuw): ‘Het wordt je niet opgelegd om de taak te voltooien, maar evenmin staat het je vrij om jezelf van die taak te ontslaan’ (Pirke Avot 2:15-16). (Zie ook mijn preek van Palmzondag.)
Muterende virussen zijn gewoon deel van de natuur. Of en hoe ze muteren is onvoorspelbaar. In de kansbereking en het toeval van de moderne natuurwetenschap zien we ook iets weerspiegeld van de chaos die de oude Griekse natuurfilosofen al leerden. Lees het uitvoerig na bij E.J. Dijksterhuis. Voor het virus is muteren iets goeds, want op slag kan het zich veel verder verspreiden. Maar voor de mens kan het juist fataal uitpakken. En wij moeten daar onze eigen weg maar mee vinden. Niet in de laatste plaats door een vaccin te maken – en vooral door dat vervolgens niet als puur winstobject te gebruiken, maar door het beschikbaar te maken voor iedereen.
Als samenleving
Het virus laat zien, dat we ons als samenleving zozeer wereldwijd mobiel gemaakt hebben, dat vreemde beestjes (al te) gemakkelijk kunnen meereizen. Maar het blijkt tegelijk dat we kennelijk vergeten zijn dat ziektes en epidemieën een normaal onderdeel van het leven zijn (zoals de historicus Frank M. Snowden recent uitlegde). We weigeren domweg te accepteren wat Erich Kästner al vele decennia geleden neerpende:
“Wird’s besser? Wird’s schlimmer?”
fragt man alljährlich.
Seien wir ehrlich:
Leben ist immer
lebensgefährlich.
Ik zou zeggen: er is geen reden tot blinde paniek, maar zeker wel om het virus in redelijkheid zeer ernstig te nemen. Net als bijvoorbeeld bij polio.
En dat deed minister Bruins ook. In januari drong het nieuws uit China hier door. Het leek eerst allemaal nog ver van ons bed, maar de ontwikkelingen daar werden hier meteen op de voet gevolgd. Eind januari al werd COVID-19 officieel ingedeeld bij groep A van de infectieziekten, waarin ook pokken, polio en SARS vallen. De minister nam de zaak serieus, maar hield tegelijk de redelijkheid goed in de gaten.
Dat veranderde op slag de dag nadat de WHO op 11 maart 2020 de uitbraak officieel tot pandemie verklaarde, dat wil zeggen: een wereldwijde epidemie van een nieuwe en zeer besmettelijke ziektekiem, waarvan mensen ernstig ziek kunnen worden. De Nederlandse maatregelen van 12 maart waren nog gestoeld op rationele afwegingen, maar in de persconferentie van 16 maart ging de wissel om. Minister Slob zei het met zoveel woorden: we zijn nu in de fase dat we vooral de emoties moeten managen. Voorbij de rationaliteit dus. Misschien was die wissel voor minister Bruins net te veel, zodat hij letterlijk onderuit ging.
De taal veranderde van redelijk argumenteren naar ‘we strijden samen tegen deze vijand’. Oorlogsretoriek, met dagelijkse ‘frontbrerichten’ op tv en matrixborden langs de weg die geen verkeersinformatie gaven, maar strijdleuzen. Ik wacht nog op een ‘V voor Victorie’-bord. Wie in de zorg werkte werd plotsklaps tot ‘held’ verheven. Een familielid werkzaam in die ouderenzorg had trouwens liever op tijd beschermende verpleegmaterialen gehad dan dagelijks applaus, zodat ze niet als personeel zelf ouderen hadden hoeven besmetten met COVID-19. Zelfs het predikantschap kreeg de status van ‘cruciaal beroep’ met bijbehorende Verklaring. Ik draag die ‘Ausweis’ trouw bij mij, maar het ziekenhuis vroeg mij er nooit naar. Kennelijk zagen ze daar de redelijkheid niet van in?
Inmiddels zijn de noodverordeningen waarop alle beperkende maatregelen gebaseerd worden al een kwartaal ’tijdelijk’, terwijl die in feite inbreuk maken op onze grondrechten, zoals het recht op vereniging of vergadering (Grondwet Art. 9 en 10) of het recht op privacy (Artikel 12). Zo’n inbreuk is strikt genomen alleen mogelijk bij een noodtoestand en die is zeker niet afgekondigd. De overheid zoekt dus de grenzen op en wij lijken dat voetstoots te accepteren. Terwijl we notabene net een minister voor rechtsbescherming hebben gekregen… We geloven graag dat wij Nederlanders een eigenzinnig en vrijgevochten volkje zijn, maar vanaf maart hebben we ons in grote eendracht laten zien als een kudde makke schapen.
En daar zit mijn ergernis met wat we inmiddels aan maatregelen krijgen opgelegd of onszelf opleggen. De drijfveer lijkt mij veel te vaak domweg angst te zijn, waarbij we de rationaliteit uit het oog verliezen. De sfeer is vaak die van een bangig ‘je-zal-het-maar-krijgen’, zonder een nuchtere afweging van de kans op infectie, ziekenhuisopname of overlijden.
Iedereen die een basiscursus risico-analyse in de werkomgeving heeft gevolgd, hoort te weten dat je eerst de aard en omvang van potentieel gevaar inschat en daarna de kans dat dat gevaar iemand treft. Maar dat onderscheid hoor ik heel weinig mensen maken. Het gevaar van het COVID-19-virus zit erin dat 10-15% van de besmetten ernstig ziek kan worden met mogelijk blijvende klachten of kan overlijden. Maar het risico op besmetting is niet zo algemeen of overal aanwezig als velen lijken te denken.
Er zijn nu (begin juni) ongeveer 50.000 besmettingen op 17.000.000 Nederlanders, een kans van 1 : 340, en 12.000 ziekenhuisopnames resp. 6.000 sterfgevallen, een kans van 1 : 1.400 resp. 1 : 2.800. Nog daarvan afgezien dat bijvoorbeeld in de noordelijke provincies het virus maar weinig aanwezig is. In Groningen hebben we tot nu toe het meeste geluk met slechts 17 doden, een kans van 1 : 34.470, bij 350 ziekenhuisopnames, ofwel 1 : 1.720.
Ter vergelijking: we voelen ons volstrekt veilig achter onze dijken hoewel Rijkswaterstaat rekent met een reële kans op massale overstromingen van 1 : 500. Maar dan kopen we wel vrolijk staatsloten waarbij de kans op de jackpot minder is dan 1 : 2.000.000… In plaats van onze zelfverklaarde nuchterheid in praktijk te brengen, maken we elkaar en onszelf eerder onnodig bang (of juist voorbarig blij). Her en der wordt zelfs bewust op die angst ingespeeld, zeker ook door de overheid. Maar wie dat allemaal hardop zegt, breekt de stilzwijgend geldende code en krijgt meteen de wind van voren.
Hoe rationeel zijn trouwens de maatregelen? Er wordt overal driftig gedesinfecteerd. Kan op zich geen kwaad, maar dat doodt hooguit bacteriën, geen virussen. Mits je de middelen correct gebruikt. (Er wordt inmiddels al wel flink aan verdiend, leerden we in het pannekoekenrestaurant: € 140 voor zo’n pompapparaat met desinfectans.) Alom verschijnen er handschoentjes, maar bijna niemand lijkt te hebben geleerd hoe je die dan professioneel moet gebruiken. Looproutes bij supermarkten zijn soms zo bedacht dat je juist een extra keer langs je medeklanten moet lopen. Bij restaurants en musea moet je je naam opgeven, soms zelfs de tijd dat je de wc ingaat en weer verlaat. Gelukkig lijkt dat nog niet in digitale systemen te belanden, want dan zou ik toch serieus vrezen voor mijn privacy. En je kunt natuurlijk gewoon een andere naam opgeven, dus wat controleren we nu met zulke lijsten?
Mondlappen zie ik gelukkig alleen sporadisch. Die zijn hoogst nuttig bij de verpleging en behandeling van besmette mensen. Maar wat er nu allemaal in huisvlijt of uit winstbejag wordt geproduceerd heeft vooral cosmetische waarde als beschermmiddel, als ze al niet zelf in korte tijd een broedplaats van micro-organismen worden. Intussen maken mensen elkaar met die dingen wel weer extra bang. Voor ons dus voorlopig geen openbaar vervoer. En al helemaal niet vliegen met KLM. Sommige maatregelen van bedrijven lijken trouwens vooral ingefluisterd door de afdeling juridische zaken uit oogpunt van mogelijke aansprakelijkheid. Bij de Hema koffiedrinken doen wij voorlopig ook niet meer, al gunnen we ze eigenlijk juist nu elke extra euro. Het is overigens wel weer ontwapenend hoe slecht mensen die afstand van anderhalve meter kunnen inschatten…
Kortom, iedereen schikt zich gehoorzaam en wie zelf kritisch nadenkt loopt een redelijk risico daarvoor afgestraft te worden. Daarom nogmaals een verzuchting van Erich Kästner:
Die Dummheiten wechseln, die Dummheit bleibt.
En toch… toch zet zo’n crisis mensen ook aan tot zeer verstandig denken, waarbij hoofd, hart en handen alle drie worden inbegrepen. Lees bijvoobeeld dit interview met medisch-ethicus Erwin Kompanje.
Als kerkelijke gemeenschappen
En dan de kerken. Dat is nadrukkelijk een meervoud, want in de PKN – niet te verwarren met die andere of die gevaarlijke – is iedere plaatselijke kerk als gemeente autonoom. En dus moesten alle 1.572 protestantse gemeenten – inclusief Brielle – plaatselijk nog wel eens apart hervormd of gereformeerd, danwel evangelisch-luthers, na 12 maart zelf beslissen wat ze gingen doen.
Vanuit de landelijke kerk – dat wil zeggen de Dienstenorganisatie, die strikt genomen uitvoert wat het landelijk bestuur, de Synode, bepaalt, maar in dit geval, met artikel XIX van de Kerkorde als rugdekking, slechts werd aangestuurd door de vijf leden van het dagelijks bestuur, het Moderamen, wat voor plaatselijke kerken overigens weinig uitmaakt, omdat men daar alles toch bij elkaar veegt onder de ene noemer ‘Utrecht’ – vanuit Utrecht dus, was een advies gegeven, maar niet rechtstreeks verstuurd naar elk van die gemeenten of haar predikanten (waarvan toch zeker de emailadressen beschikbaar zouden moeten zijn in zo’n professionele organisatie), zodat het advies via diverse kanalen in licht verschillende versies opdook en in ons geval bovendien doorkruist werd door een weer iets ander advies van het regionale kerkbestuur, de Classis. Ik hoop in deze ene zin de algehele verwarring voldoende tot uitdrukking te hebben gebracht.
Maar goed, we volgden als protestantse gemeenten in grote meerderheid braaf het landelijke advies, ook al ging dat gepaard met enige irritatie of tegenzin. Alle kerkdiensten, kringen, cursussen, vergaderingen, huisbezoeken, clubs, pelgrimstochten, meditatiemiddagen, schoonmaakmorgens, briefschrijfavonden, leerhuizen, liturgische dansklassen, werkgezelschappen, preekbeurten enzovoort, werden op staande voet opgeschort of afgezegd. Hortend en stotend probeerde iedereen wat er digitaal en online mogelijk was, of juist niet (daarover schreef ik al). Maar zowel plaatselijk als landelijk waren we heel erg niet voorbereid op deze crisis.
Veelgehoorde argumenten voor dit verbazend volgzame gedrag zijn: ‘Je wilt toch geen risico nemen’, of: ‘We moeten als kerk het goede voorbeeld geven’.
In het eerste geval neemt dan niemand de moeite dat risico helder te benoemen, laat staan de reële kans daarop in te schatten. Terwijl vanaf het eerste begin de diverse deskundigen nogal uiteenlopend hebben geoordeeld over de aard en verspreiding van het virus en de noodzakelijke maatregelen, klampen kerken zich gehoorzaam vast aan wat ‘de deskundigen’ adviseren. Welke deskundige, met welke argumenten, in welke context? En hoe is de concrete situatie van de eigen gemeente ten opzichte van wat er elders in het land gebeurt?
Het tweede argument brengt ons, tenminste in gedachten, terug bij het Algemeen Reglement van 1816 dat predikanten en kerkbesturen opdroeg hun gemeenten op te voeden tot oplettende en gehoorzame burgers. Maar was dat reglement niet ooit een van de aanleidingen voor de gereformeerden om voor zichzelf te beginnen? En voor hervormden om enkele decennia later de hiërarchische kerkstructuur weer om te keren naar het oorspronkelijke model dat opkomt vanuit de plaatselijke gemeenten? Vanwaar dan die volgzaamheid aan wat Utrecht adviseert (met ten minste de suggestie dat afwijken van dat advies op onverantwoorde wijze ingaat tegen de richtlijnen van ‘de deskundigen’)?
Kortom, plaatselijke kerken reageren braaf, te braaf. Hoewel dat natuurlijk ook gewoon een typisch Nederlandse reflex is: zolang we ons aan de Regels houden, komt alles Goed.
Wat is er dan verder aan inhoudelijke inbreng vanuit de kerken in deze nationale crisis? Ik heb zeker niet alles gelezen, gezien of gehoord – zo’n stroom informatie tegelijk verwerk ik nu even niet – maar wat ik opvang stelt me toch teleur.
Overal proberen voorgangers en vrijwilligers oprecht troost en steun te bieden. Met online ontmoetingen, hulpacties, kaartjes, bloemen, muziek en zang bij verzorgingstehuizen, overdenkingen, vieringen enzovoort. Daar is absoluut niets tegen en ik heb ook van harte mijn aandeel geleverd. Het is hartverwarmend en het ondersteunt veel mensen echt. Maar is dat alles? Doet ook de rest van de wereld dat niet? Mag ik van een kerk niet meer verwachten dan troost en steun?
In Trouw kom ik een recensie tegen van een razendsnel geschreven en geproduceerd boekje van Reinier Sonneveld, Waar is God in de crisis? God lijdt met ons mee, lees ik, en de zeven kruiswoorden van Christus kunnen ons helpen dat lijden te duiden. Dus opnieuw troost in ons lijden en dat netjes binnen orthodoxe lijntjes. Of oordeel ik te snel?
Via Missie Nederland (ex-Evangelische Alliantie) kom ik een boekje op het spoor, Hoe de vroege kerk omging met twee ingrijpende epidemieën, waarin de christelijke gemeenten uit de 2e en 3e eeuw als voorbeeld worden gesteld. Waar anderen destijds zo veel mogelijk wegvluchtten van de brandhaarden van epidemieën, bleven christenen juist en verzorgden zij de zieken en stervenden, ook als daardoor hun eigen leven in gevaar kwam. Met de opruiende boodschap van Paasmorgen – Vreest niet! – nog in de oren komt deze gedachte in elk geval fris bij mij binnen.
Maar toch: mag ik niet méér verwachten? Kan de kerk niet daadwerkelijk het echt goede voorbeeld geven en dwars tegen al die vrees en angst ingaan? Mensen helpen om inderdaad niet bang te zijn? Mag de kerk niet wijzen op zaken achter de virusuitbraak, zoals ons geglobaliseerde consumentengedrag of onze ongebreidelde reislust? Mag die kerk niet verkondigen dat de goden van markt en kapitaal ons niet gaan redden van deze crisis, tenzij we ze daadkrachtig durven in te tomen? Ik hoor of lees er niets over. Maar hopelijk heb ik niet goed opgelet.
Als landelijke kerk
En dan mijn laatste noot om te kraken: het Protocol dat vanuit Utrecht op gemeenten neerdaalt en dat tot in detail uitlegt wat er mag, niet mag en vooral moet als we vanaf juli weer kerkdiensten of andere bijeenkomsten gaan houden. Het komt weer ongevraagd, want ik heb van geen enkele gemeente gehoord dat men op zo’n draaiboek zat te wachten. Wij waren er plaatselijk zelf al mee bezig, keurig aan de hand van de RIVM-richtlijnen, en dit fietst er tamelijk lomp doorheen.
Dominee Jan de Visser, tevens jurist, legt op zijn website haarfijn uit waarom de overheid helemaal geen regels kan stellen binnen kerkgebouwen en waarom een landelijke kerk evenmin protocollen kan opleggen aan plaatselijke gemeenten. Ik vat het samen.
De Grondwet definieert vrijheid van godsdienst (Art. 6) als een grondrecht. Daarom worden in de Wet publieke gezondheid (Art. 47 en 47a) en de Wet openbare manifestaties (Art. 1 lid 2) kerkgebouwen uitgezonderd van door de overheid voor te schrijven regels. Bijgevolg kan ook het RIVM geen regels opstellen voor wat er binnen kerken gebeurt. Ook een noodverordening kan grondrechten niet terzijde schuiven. Dat kan alleen als de noodtoestand wordt afgekondigd en dat is niet het geval in Nederland.
Rechtsgeleerden van de Rijksuniversiteit Groningen benadrukken eveneens dat noodverordeningen nooit grondrechten kunnen opschorten. Tenzij in een uitzonderlijke situatie van direct en levensbedreigend gevaar, maar een epidemie valt daar zeker niet onder.
Als Mark Rutte dus publiek verkondigt dat mensen niet mogen zingen tijdens de kerkdienst, begaat hij als premier een staatsrechtelijke doodzonde. Hij negeert namelijk de scheiding van kerk en staat èn hij schendt de grondwettelijke vrijheid van godsdienst. Als dat vervolgens van kerkelijke zijde niet wordt opgemerkt of tegengesproken, is dat een kerkrechtelijke dwaling.
Uiteraard hebben kerkelijke gemeenten wel zeker de (ook grondwettelijke!) plicht om verantwoordelijk om te gaan met de veiligheid en gezondheid van haar leden en gasten. Maar die verantwoordelijkheid ligt bij die gemeenten. De Visser: “Het virus stopt niet bij de kerkmuren, maar de wet wel.”
En dan die protocollen van Utrecht. Die komen niet van de overheid, maar van de kerk zelf. Ze gaan verder dan de adviezen van het RIVM en maken van een kerkdienst een lachwekkende vertoning die in feite niet verschilt van welke andere seculiere bijeenkomst. Toch kan dat evenmin worden voorgeschreven aan plaatselijke kerken, zoals Jan de Visser de kerkorde correct uitlegt. Want de plaatselijke kerk is autonoom en regels die voor iedereen gelden kunnen uitsluitend gezamenlijk worden afgesproken. Zeker niet verordonneerd vanuit een Dienstenorganisatie. Er is absoluut geen overleg geweest, noch een vergadering van de synode. De Visser: “Het is mij een raadsel, waarom de PKN met dit protocol komt. Het lijkt wel een bisschoppelijk of pauselijk decreet.”
Kan dat raadsel verklaard worden uit het feit dat de top van Utrecht tegenwoordig zeer geregeld bij minister Grapperhaus op de thee blijkt te zitten? En dat men alvast graag bonuspunten sprokkelt voor het geval straks de discussie over het afschaffen van Art. 6 weer eens oplaait? Of duiken er per ongeluk oude volkskerksentimenten op? Of grijpt men gewoon de kans eens te laten zien wie er hier de leiding neemt in de kerk? Ik opper maar wat aannemelijke antwoorden.
Het valt mij wel op dat de werkwijze helemaal uit de koker van een centralistisch denkende organisatie komt. Zo’n protocol wordt niet in overleg met betrokkenen opgesteld, maar door het hoofdkantoor. Het wordt niet rechtstreeks aan gemeenten of predikanten toegestuurd, maar direct in de publiciteit gebracht zodat iedereen het gevoel krijgt voor een voldongen feit te staan. Vervolgens verschijnen er – bonuspunten voor de afdeling communicatie – steeds ondersteunende berichten waarin wordt getoond hoe kerken het protocol braaf en netjes gaan volgen. Een klassieke oefening in ‘hoe zorg ik dat de werkvloer doet wat de leiding wil’.
Men zegt – en hoopt – dat een crisis het begin kan zijn van een echte omslag, een transitie of transformatie. Veel verzetsstrijders hoopten dat vurig tijdens de oorlog, maar kwamen nadien al snel bedrogen uit. Ik zie geen enkele aanwijzing dat er in de landelijke kerk nu echt iets verandert. Of het moet zijn dat Utrecht nog sterker gaat denken en handelen vanuit een centrale bureaucratie. Hoe lang kan ik nog verder met zo’n kerk?
Ik kom hier erg scherp uit de hoek, ik weet het. Maar ik neem er niets van terug. Bij de voorlaatste ronde kerkordewijzigingen draaiden de bezwaren vanuit onze toenmalige Groninger classes precies hierom: dat de kerk zich in feite verwijdert van haar synodaal-presbyteriale grondstructuur en gewoon een centraal aangestuurde vrijwilligersorganisatie wordt. De kerk als centrale bureaucratie met lokale afdelingen. Die bezwaren werden door sommigen afgedaan als overdreven en eenzijdig, en door de synode ter zijde geschoven. En nu blijkt uit de feiten dat we precies gelijk hadden met onze bezwaren.
Wij gaan plaatselijk in ieder geval zelf beslissen of en hoe we in juli weer kerkdiensten houden. We nemen zeker onze verantwoordelijkheid, maar verwachten zonder meer dat alle gemeenteleden dat zelf ook doen. We bepalen in nuchterheid hoe we die onderlinge afstand bewaren. Moet niet moeilijk zijn gezien de grootte van het gebouw en het aantal kerkgangers. We zullen ook het medische feit meewegen, dat in onze regio het virus zeer beperkt actief geweest is en geen van onze gemeenteleden er direct mee in aanraking is gekomen.
En dan tenslotte het zingen. Hoe kun je nu een protestantse eredienst vieren zonder te zingen? Wie heeft die flauwe ‘alternatieven’ bedacht? ‘Meeneuriën’ (nou, dat wordt een muzikale verrijking). ‘Stilte is ook mooi’ (zeker, maar verplicht je mond houden is geen stilte). ‘De tekst voorlezen bij orgelspel’ (ja, bij een begrafenis, als er anders toch niemand kan meezingen).
Zingen doe je samen, stil zijn in je eentje. Zingend kun je je geloof uiten zoals dat sprekend niet kan. Zingen verbindt je met de kerk van alle tijden en plaatsen. En waarom lees ik zo’n weerwoord alleen in het Reformatorisch Dagblad? Tot aan de liturgische vernieuwingen van de jaren ’60 was zingen de enige actieve inbreng van de gemeente in de eredienst en het is vanaf de Reformatie diep verankerd in de protestantse spiritualiteit. Eredienst zonder zingen is een amputatie zonder verdoving.
Dat zingen serieus heeft bijgedragen aan de verspreiding van het virus staat nog helemaal niet vast. Recente onderzoeken spreken elkaar tegen. Wat geldt voor ernstig zieken in een ziekenhuis geldt niet vanzelf voor gewone dagelijkse situaties. Niet alle factoren die meespelen zijn (deugdelijk) onderzocht. Recent Duits onderzoek stelt juist gerust (lees hier het hele verslag). In andere onderzoeken wordt die trend enkel versterkt. En inmiddels (2 juli) ziet ook het RIVM geen gevaar meer in de ‘aerosolen’. Ik ben trouwens niet de enige die niets kan met het zoveelste ongevraagde ‘advies’ van Utrecht.
Als zingen al heeft bijgedragen aan verspreiding van het virus, dan was het in ieder geval vóór de tijd dat we afstand zijn gaan houden en bovendien sloeg het virus dan nogal selectief toe. Wel in dat ene Amsterdamse koor, maar niet in alle doorblazende harmonie-orkesten. Wel in de zingende gemeente van Hasselt, maar niet in die even volle orthodoxe kerken in Zeeland. Houdt de Heere dan meer van Aagtekerke of ‘s-Gravenpolder dan van Hasselt? Wat een onzin! We weten gewoon nog niet hoe dat virus precies werkt en zich verspreidt. En opnieuw: waarom wordt die automatische aanname dat kerkdiensten broedplaatsen van besmetting zouden zijn alleen in het RD weersproken?
Maar om vanwege die onzekerheid dan bij voorbaat maar alles te verbieden, vind ik de kerk onwaardig. De boodschap van Pasen is ‘Vreest niet!’ Is Missie Nederland dan de enige die dat kennelijk heeft begrepen? Door zo’n overdreven protocol aan de kerken op te dringen laat de PKN zien dat ze geen moed heeft en meedrijft op een algehele sfeer van angst en (braver dan) braaf ‘de regels’ volgen. Een kerk kan en moet beter!
‘Geloof, hoop en liefde’ is het landelijk motto. Maar dat wordt hier zoiets als ‘ik geloof het zelf niet meer, maar hoop nog op een beetje liefde.’ Mijn hoop is dat plaatselijke kerken inderdaad hun eigen plan trekken, los van zo’n protocol of landelijke dwang. Geen enkele gemeente kan worden verplicht tot ondervragers ‘met hesjes’ aan de deur, een ‘gebruiksplan’ of een ‘reserveringssysteem’. Maar mijn vrees blijft dat we ook in de plaatselijke kerken vooral weer braaf de regels gaan volgen. Zelfs als er voor die regels geen wettelijke of kerkordelijke grond bestaat en de aangevoerde argumenten volstrekt onvoldoende zijn.
Wat was de crisis ook alweer? Een serieuze virusuitbraak? Of schuilt die crisis feitelijk in onze angst dat ons leven uiteindelijk niet maakbaar en controleerbaar blijkt te zijn? Waar is, om Paul Tillich te actualiseren, onze moed om te leven gebleven?
Update 1 : op 10-06-2020 zijn nog wat verwijzingen naar externe bronnen toegevoegd.
Update 2 : op 13-06-2020 zijn twee of drie formuleringen scherper gesteld en is de alinea toegevoegd over risico-analyse.
Update 3 : op 17-06-2020 is de opmerking over kerkvader Augustinus toegevoegd.
Update 4 : link toegevoegd naar nieuw onderzoek rond zingen; plus de opmerking over Ruttes staatsrechtelijke blunder.
Update 5 : links toegevoegd naar de huisregels van Wildervank en het ‘geen gevaar’ van het RIVM.
Update 6 : kleine redactionele correcties.
Update 7 : op 25-07-2020 link naar De civitate Dei toegevoegd.