Deze tijd en onze samenleving worden beheerst door management: beheersing en controle. En dus krijgen managers van vele kanten de volle laag, want mensen willen niet te veel beheerst worden. Toch is ook de PKN, net als alle andere maatschappelijke organisaties, de fuik van het managen ingezwommen.
Dit artikel volgt op twee eerdere: ‘Waar blijft de kerk?‘ en ‘Waar groeit er kerk?‘
Een omgekeerde kerkstructuur
De kerkorde toont op papier nog een structuur van onderop. De gemeenten en hun kerkeraden zijn de basis. Maar door de tussenlaag van de classes te reduceren van 72 regionale vergaderingen tot 11 provinciale, is de verbinding tussen grondvlak en bovenplaatselijke kerk in feite losgelaten. De nieuwe classes hebben elk minder leden dan de meeste van de vroegere afzonderlijk hadden, hoewel de nieuwe nu veel meer gemeenten vertegenwoordigen. Ook de generale synode daarboven is flink ingekrompen. Dat zijn allemaal keuzes ingegeven vanuit een managementwens voor efficiëntie en beheersbaarheid, aan de gemeenten verkocht als een verlichting van procedures en vergaderwerk. Kortom, een keuze voor management boven inhoudelijke of principiële overwegingen. Hier gaat management lijken op het tekeningetje hiernaast: een pentagram, een voor-christelijk symbool.
Maar het probleem zit niet echt in die uitgeklede kerkstructuur. Het probleem is dat al het bovenplaatselijke volledig afhankelijk is van een centraal bureau, het dienstencentrum. Dat heeft maar een doel: controleren en beheersen. Men zal het daar boos ontkennen en roepen dat ze enkel ondersteunen en er helemaal willen zijn ‘voor de gemeenten’, maar dat is een rookgordijn dat door alle bureaucratieën wordt opgetrokken. Iets dat er is ‘voor’ iets anders, plaatst zich daarmee al apart. De informatie, de middelen, de kennis worden allemaal gecentreerd. De adviezen aan classes en synode komen uit een hiërarchisch georganiseerd bureau dat geen verantwoording hoeft af te leggen aan de officiële basis, de gemeenten. Enkel aan de kleine synode – die ook altijd bijeenkomt op het hoofdkantoor. Dat is een circuit van ons kent ons.
Natuurlijk is er niets verkeerd aan om de zaken goed te organiseren en vakkundig te begeleiden. Wat dat betreft is management nuttig en nodig. Mensen die werken in de kerk verdienen een goede ondersteuning en een goed ondersteunde rol. Besluiten in de kerk moeten zorgvuldig genomen worden, financiën netjes verantwoord en gebouwen behoorlijk beheerd. Maar het lijkt alsof dat het enige geworden is: op de winkel passen en alles controleren. De plaatselijke diakonie en de kerkrentmeesters moeten de stukken inmiddels al aanleveren in het FRIS-format voor een (duur gekocht?) landelijk computersysteem, zodat Utrecht alles meteen kan inzien. Zo komen het ‘onafhankelijke toezicht’ van het CCBB en de ‘diensten’ uit Utrecht naadloos in elkaars verlengde te liggen.
Managen
Een paar jaar geleden volgde ik een stoomcursus transitiemanagement bij DRIFT, Jan Rotmans‘ ’transition academy’. Wat is transitiemanagement? Het antwoord was broodnuchter: wat de transitie precies is weten we pas achteraf, over een jaar of twintig, en dat je dat kunt ‘managen’ moet je meteen uit je hoofd zetten. Als je namelijk middenin een fundamentele verandering zit – een energietransitie, een paradigmawisseling, een kantelpunt in de samenleving – zit je er te dicht op om het goed te overzien. ‘Managen’ betekent dan: goed opletten, observeren, trial & error, out-of-the-box denken. Maar iedere gedachte dat zoiets werkelijk te managen valt, is een illusie.
Kerk en geloof zitten, niet voor de eerste keer in twintig eeuwen geschiedenis, op een kantelpunt. Transitie is wat je dan gebeurt en transformatie is de actieve houding om zelf ook te veranderen.
Transformatie begint per definitie in de periferie, buiten de vertrouwde kaders, naast de bekende wegen. Meestal ook bij mensen die daarvoor niet zijn aangesteld. Wie een aanstelling krijgt, heeft daarbij meteen een taakomschrijving, of tenminste een doelstelling die bereikt moet worden. Ook ‘pioniers’ in de PKN. Maar transformatie valt niet te omschrijven, omdat niemand kan weten wat er morgen gebeurt. Transformatie moet je durven laten gebeuren, terwijl je er zelf actief aan meewerkt. Een dienstencentrum met een paar honderd medewerkers staat altijd veel te ver af van de periferie, van het dagelijkse vrolijk ploeteren in gemeenten. Een centraal orgaan kan niet anders dan zaken abstraheren en terugbrengen tot meetbare en handelbare processen. Vandaar al die onderzoeken en enquetes. Maar die abstractie is niet de werkelijkheid aan de grond zelf. Zie de conflicten tussen landelijke bureau’s en plaatselijke vrijwilligers: PCOB, Milieudefensie, Fietsersbond, VBOK, ANWB, politieke partijen, vakbonden enz. Zie de bekende kloof tussen politiek en overheid aan de ene kant en burgers aan de andere.
Als Jakob terugkeert naar Kanaän en vreest voor de ontmoeting met zijn broer Esau, bereidt hij zich op alles voor (Genesis 32,4–33). Hij stuurt grote kudden vooruit als diplomatiek middel. Hij verdeelt zijn mensen in twee groepen, zodat in geval van gewapende strijd een groep kan ontkomen. Hij bidt tot God en levert in de nacht bij de Jabbok zijn existentiële innerlijke strijd. Hij is op alles voorbereid – behalve op wat er de volgende dag werkelijk gebeurt: Esau komt hem met open armen tegemoet. Jakob zet al zijn kaarten op het managen van de situatie, inclusief de onzekerheid over wat er kan gebeuren, maar wat er werkelijk gebeurt maakt al zijn diplomatie, risicomanagement en persoonlijke voorbereiding overbodig.
Dat moet voor een kerk het voorbeeld zijn. Zo concreet mogelijk je voorbereiden, maar ervan durven uitgaan dat het toch anders gaat en dat juist in het vreemde andere de kiem van vernieuwing gevonden kan worden. Niet de krimp managen, niet zijwaarts vluchten in leuke dingen voor de mensen, niet zoeken naar diensten of producten. Maar aanwezig zijn in de gemeenten. Zorgen dat je predikanten elkaar kunnen ondersteunen. Gemeenten helpen om los te komen van het in stand houden van wat men denkt te hebben. Alles is beter dan de illusie wekken dat hier iets valt te plannen, te regelen, te managen. Het laatste wat gemeenten nodig hebben is een visiestuk, want ze moeten zelf hun eigen visie vinden. Goed voorbereid zijn betekent eenvoudig: weten wat je zelf kunt en vertrouwen dat je wel een weg vindt met dat wat je nog niet kunt. Dat is niet nieuw, dat is hetzelfde als Petrus die op de zee loopt (Matteüs 14,28v). Op het moment dat hij denkt ‘hoe kan ik dit?’ zakt hij weg. Hij moet niet managen, maar gewoon lopen.