In tijden van oorlog komt als vanzelf de vraag: ‘Waarom laat God dit toe?’ Daarachter schuilt een godsbeeld waarin God ‘almachtige’ is in de betekenis van ‘alleskunner’. Een God dus die te allen tijde aan alle touwtjes trekt – en in het geval van oorlog doet hij dat volgens ons toch precies aan de verkeerde.
Jaren terug ben ik daar eens naar gaan zoeken. En dat haal ik hier nog maar een keer op.
Achter dat woord ‘almachtige’ staat zonder uitzondering het Hebreeuwse (el) sjaddaj. El betekent ‘God’, maar de betekenis van sjaddaj was hoogstwaarschijnlijk tweeduizend jaar geleden al vergeten. Vertalingen, vanaf de Griekse Septuaginta, via de Latijnse Vulgata, tot aan de moderne volkstaalvertalingen, hebben er dan ook mee geworsteld. Wat in ieder geval duidelijk is, is dat sjaddaj zeker niet ‘almachtige’ betekent. Mijn indruk is dat die betekenis via het Latijn – (Deus) omnipotens – en het middeleeuwse godsbeeld van de albeheerser erin geslopen is. Bovendien lezen we het uiteraard overal in belijdenisgeschriften en liturgische teksten. Zo vaak, dat het bijna vanzelfsprekend is om zo over God te spreken.
In de Joodse uitleg spreekt dat allerminst vanzelf. Rasji, de grote Talmoed-geleerde uit de 12e eeuw, benadert de naam of titel sjaddaj behoedzaam. Hij vocaliseert die iets anders – sjeddaj – waardoor de betekenis ‘het zijne is voldoende’ wordt. Uit de context van het verhaal moet dan steeds worden opgemaakt hoe en waartoe God ‘voldoende’ is. Dat komt in de buurt van de Godsnaam uit Exodus 3,14: IK-BEN-DIE-IK-BEN, of IK-ZAL-ER-ZIJN.
Er zijn verschillende hypothesen over wat sjaddaj oorspronkelijk betekend zal hebben, maar ik vind de uitleg van Rasji het meest overtuigend. In Genesis staat (el) sjaddaj immers steeds in de context van Gods verbond met de aartsvaders. Verder is het vooral een woord uit het wijsheidsboek Job, een van de allerjongste geschriften uit het Oude Testament. Daar luidt de Griekse vertaling inderdaad meestal, maar niet consequent, pantokrator; en de Latijnse, niet helemaal consequent, omnipotens. (Zie ook mijn overzicht van de vertalingen.) De oplossing die sommige nieuwe vertalingen kiezen is dan ook om Sjaddaj gewoon onvertaald te laten staan.
In het Nieuwe Testament vinden we de pantokrator slechts eenmaal bij Paulus, wanneer hij het Oude Testament citeert, en verder alleen in het apokalyptische boek Openbaring. En ook dat boek gaat niet over iemand die aan alle touwtjes trekt, maar over God wiens liefde groter is dan alles waarmee mensen geschiedenis maken en die daardoor bewaart wie op hem durven vertrouwen. Zoals het kerklied het zingt:
…wat zijn liefde wil bewerken,
ontzegt Hem zijn vermogen niet.
In de Bijbelblog van de Protestantse Theologische Universiteit schreef Paul Sanders ook over dit onderwerp.
En dan nog de vraag waarmee ik begon: Waarom laat God de oorlog toe? Omdat oorlog mensenwerk is. Wij moeten dat zelf beëindigen en voorkomen.