Dit stuk murmureert al maandenlang door mijn hoofd zonder dat ik het helemaal in de greep krijg. Nu moet het er toch maar eens van komen. Er gebeurt te veel kwaad in de wereld en de overheersende reacties daarop zijn al te voorspelbaar. Zo draaien we om de hete brij heen.
Het tweede scheppingsverhaal in Genesis vertelt over de hof van Eden met in zijn midden de boom van de kennis van goed en kwaad – lignumque scientiae boni et mali in het Latijn van de middeleeuwse bijbel (Genesis 2,9). Dat is die boom met die verboden vrucht – die wel een appel moest zijn, want een appelboom heet immers officieel malus domestica… De mens eet ervan en moet daarna onontkoombaar en levenslang blijven leren over en durven kiezen tussen goed en kwaad. Want de mens is een wezen met morele verantwoordelijkheid ingebakken in diens kern. So far, so good.
Het probleem is dat mensen altijd weer willen kiezen in een of-of tegenstelling. Alles is òf goed, òf kwaad. En dus ook òf dader, òf slachtoffer. Een halfbakken uitweg is om daar dan maar grijstinten in aan te brengen. Weliswaar dader, maar toch ook niet helemaal fout. Duidelijk slachtoffer, maar gaf die geen aanleiding? Dat helpt allemaal niet verder, omdat het blijft vastzitten aan dat of-of.
Want de hete brij is dat in de gewone dagelijkse werkelijkheid het altijd moeilijk is, vaak zelfs onmogelijk, om goed en kwaad helder en ondubbelzinnig te onderscheiden, laat staan te scheiden. Daarom vertelt Jezus ook die gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe. Goed en kwaad zijn pas bij de oogst goed te onderscheiden, zegt hij. Dat is wanneer het koninkrijk van God er helemaal is. Dus: eerst als de vruchten rijp zijn, bij de voltooiing, kun je zien of ze goede of kwade zijn. (Deze gelijkenis staat trouwens ook in het apocriefe Evangelie van Thomas (57), waarin Jezus als de leraar bij uitstek wordt voorgesteld.)
Dus wat doen we met alle misdaad, oorlog en door mensen veroorzaakt onheil? Langs de as van het of-of zijn er twee wegen ontstaan.
Al eeuwenlang is er de theologische legitimering van de ‘rechtvaardige oorlog’. Oorlog is niet wat God wil, maar soms heiligt het doel dat middel. De oorlog tegen fascistisch Italië en nazi-Duitsland werd ermee verdedigd. En let wel: uit al die verwoesting en vernietiging kwam toch een vrij en zelfs welvarend Europa tevoorschijn, bijna als ‘collateral damage‘. Het risico hiervan is dat een partij God voor het eigen karretje spant, van het ‘God wil het‘ van de Eerste Kruistocht tot het Pruisische ‘Gott mit uns‘ of het Amerikaanse ‘With God on our side‘. (Alle drie kunnen door critici overigens precies in omgekeerde, sarcastische, zin gebruikt worden.)
De andere weg is die van het pacifisme, het categorisch afwijzen van wapengeweld. Die andere weg – met ‘de andere wang‘ uit het Evangelie als banier – lijkt het meest in overeenstemming met wat de bijbel leert: het leven moet te allen tijde beschermd worden omwille van de komende wereld van vrede en gerechtigheid. En dat is immers het doel van alle scheppingswerk: het koninkrijk van God? Maar het gevaar is dan niet denkbeeldig, dat we het kwaad niet echt willen zien en zo in feite ongemoeid laten.
Beide wegen gaan ervan uit dat wij het kwaad kunnen uitbannen, verpletteren, tenietdoen. De ene weg doet dat met kracht en macht, de andere door juist geen geweld te gebruiken. Maar van Jezus’ gelijkenis kunnen we al leren dat het kwaad niet zomaar uitgetrokken kan worden, noch door geweld, noch door geweldloosheid.
Geweld zit verankerd in de kern van ons menszijn. Niet per ongeluk begint Genesis bijna met het verhaal van Kaïn die zijn broeder Abel doodslaat. Het Oude Testament heeft veel verhalen over oorlogen en ongemakkelijk genoeg worden ze geregeld gekoppeld aan dat wat God wil. Het Nieuwe Testament lijkt misschien minder oorlogszuchtig, maar de visioenen van de eindtijd in de evangeliën of in Openbaring doen in feite nog wel een schep erbij wat betreft oorlogsgeweld. En ook Jezus kon heel goed losgaan.
Het is onze morele verantwoordelijkheid om dit niet – nooit – te gebruiken als excuus of legitimatie om een oorlog te beginnen. En ook om het geweld van een verdedigingsoorlog binnen de grenzen te houden. Maar hoe stel je die grenzen?
De pastoor in Bleiswijk kwam met wijwater en kwast naar de opening van het nieuwe voetbalveld in het dorp. Hij stelde mijn vader gerust: ‘Rinus, wij zegenen bijna alles, behalve wapens. Dat doen we echt niet meer.’ Dat was geen theologische uitleg, maar gewoon een nuchtere, menselijke keuze. En ik denk dat daar precies onze morele verantwoordelijkheid zit. In het concreet, pragmatisch en nooit volmaakt kiezen voor wat jij zelf wel of niet doet. Het gaat er niet om anderen de maat te nemen of jouw oordeel op te leggen, maar om je eigen keuze. Wel een keuze die je volstrekt moet afwegen tegen het belang van de gemeenschap. En meestal vereist dat dat je toch daadwerkelijk iets doet tegen het kwaad.
En dus worstelen we allemaal met wat er nu nog steeds, altijd opnieuw en onontkoombaar gebeurt in Oekraïne, Israël, Libanon, Syrië, Soedan, enzovoort, enzovoort. We zoeken naar vaste normen. Die blijken bij nader inzien vrijwel nooit erg vast.
Opkomen voor de slachtoffers lijkt vanzelfsprekend, totdat blijkt dat beide partijen zowel dader als slachtoffer zijn. Voor je het weet ontstaat er een soort wedstrijd wie het meest het slachtoffer is. Of slachtoffers worden schaamteloos gebruikt voor eigen propaganda. En emoties zijn meestal niet de beste richtingwijzers.
We kunnen wijzen naar ‘het internationaal recht‘. Ook mijn PKN verschuilt zich daar graag achter om zelf niet te hoeven kiezen. Maar dat recht blijkt niet zo onafhankelijk en neutraal te zijn als het recht dat we in ons eigen land kennen. Want er is geen internationale grondwet als anker daarvoor en ‘universele mensenrechten‘ blijken minder universeel aanvaard of toepasbaar te zijn dan we wensen. Internationaal recht en mensenrechten worden niet door alle landen erkend en worden daardoor gemakkelijk onderhevig aan het recht van de sterkste, vooral omdat er geen internationale handhaving bestaat. Met rationeel overleg komen we er dus evenmin uit.
Dan is de verleiding groot om mee te gaan in het verhaal van een van beide partijen. Dat leidt er onvermijdelijk toe dat we feiten verschillend uitleggen, over het hoofd zien of zelfs bewust verdraaien. In het geval van Israël en de Palestijnse gebieden bijvoorbeeld bedoelt de VN met ‘bezetting’ de westelijke Jordaanoever, maar in de leuzen van pro-Palestijnse betogingen gaat dat al gauw over alle door Joden bewoonde gebieden. En aan de andere kant heten Palestijnse strijders steevast ’terroristen’ en lijkt een menselijke behandeling voor gevangenen niet nodig te zijn. Sterker nog, er lijken geen grenzen te zijn aan het toelaatbare geweld om die strijders te doden.
Pacifisme is hier zeker geen oplossing. Daar luistert niemand naar. Religieuze of ideologische legitimering van de strijd biedt voor beide zijden evenmin een uitweg. Dat houdt alleen wederzijds het geweld in stand. Tegelijk heeft iedere betrokkene de morele verantwoordelijkheid om tegen het kwaad in actie te komen, zeker ook de staat Israël. Schijnbaar vredelievend kiezen voor de meest zichtbare slachtoffers, Palestijnen en Libanezen, laat het kwaad van jodenhaat, interne dictatuur en terrorisme ongemoeid. Denken dat je dat kwaad met militair geweld kunt uitroeien is een illusie. Maar ophouden met vechten zal dat kwaad weer alle ruimte geven.
Zonder Netanyahu en zijn kliek gelijk te geven, laat staan goed te praten, zie ik zijn dilemma ook wel. Wat gebeurt er als hij de strijd staakt? En om een even cynische reden is stoppen met schieten ook voor Hamas of Hezbollah geen optie. Amalek blijft een bedreiging, zowel van binnenuit als van buitenaf. En toch blijf ik hopen dat op de letterlijke puinhopen van deze oorlog eindelijk de kern van menselijkheid weer kan ontkiemen, als een rijsje uit een schijnbaar dode tronk.
Kaïn krijgt een teken dat hem zal behoeden voor totale uitroeiing. Tegelijk blijft in de Torah moord nooit ongestraft. Er worden wel altijd grenzen gesteld aan de vergelding. Het dilemma zit dus al ingevouwen in de bijbel zelf. Zo zit het leven dus gewoon in elkaar. Dus komen we uiteindelijk weer terug bij die oervraag uit de oerverhalen: ‘Mens, waar ben je?‘ Ofwel: waarom nemen jij en ik onze morele verantwoordelijkheid niet? Zo goed en kwaad als dat gaat. Want de hete brij is dat wij het kwaad niet kunnen uitwissen, maar dat we het er zeker nooit niet bij mogen laten zitten.
(En nu weet ik eigenlijk nog niet of dit dan is wat ik zeggen wilde…)